De behandeling van pijn is logischerwijs enorm afhankelijk van de soort, de intensiteit en de oorzaak van de betreffende pijnklachten. Als het aankomt op pijnstilling met behulp van “reguliere” medicamenten onderscheidt men eigenlijk maar 2 soorten pijn, namelijk weefselpijn (nociceptieve pijn) en zenuwpijn (neuropathische pijn). Een combinatie van beide pijnvarianten komt tevens voor. De behandeling van pijn wordt veelal aangeduid met de volgende termen:
- Pijnbestrijding & pijnstilling
- Pijnbehandeling & pijnmanagement
- Pijntherapie & pijnrevalidatie
In onderstaand artikel lees je alles over pijnbestrijding met behulp van “reguliere” pijnstillers, alternatieve pijnmedicatie & homeopathische middelen tegen pijn…
Pijnbestrijding met farmacotherapeutische pijnstillers
Reguliere pijnstillers die met of zonder doktersrecept verkrijgbaar zijn noemen we ook wel ‘farmacotherapeutische behandelingsmogelijkheden’ of eerstelijns pijnbestrijding. Bij deze pijnbestrijding volgt men een stapsgewijze aanpak (pijnbestrijdingsschema), gebaseerd op de “pijnladder” van de World Health Organisation (WHO):
- Stap 1A: Paracetamol
- Stap 1B: NSAID (ibuprofen o.i.d.)
- Stap 1C: Paracetamol + NSAID
- Stap 2: Overstappen op/toevoegen van een zwakwerkend opioïde
- Stap 3: Overstappen op/toevoegen van een sterkwerkend opioïde
- Stap 4: Parenterale toediening van een opioïde (via inspuiting)
Inmiddels is er zelfs een versimpelde, 3-stapse vorm van bovenstaande pijnladder, waarbij men van zelfzorgmedicatie (paracetamol/NSAID) naar zwakke opiaten/opioïden naar sterke opiaten/opioïden overstapt. (bron)
Werking van pijnstillers
Bij pijn maakt je lichaam het hormoon endorfine aan. Bij de zenuwuiteinden op de plaats van de pijn komen onder andere prostaglandines vrij, waardoor de zenuwuiteinden nóg gevoeliger worden en de pijn verergert. “Klassieke” pijnstillers remmen de productie van deze prostaglandines. De meeste pijnstillers leggen dezelfde weg af als je eten: ze komen via je slokdarm in je maagdarmkanaal terecht, waar de pijnstillers uiteenvallen en oplossen. De werkzame stoffen worden door de maagwand en/of darmwand opgenomen in de bloedbaan en vervolgens door het hele lichaam getransporteerd.
Tip: over de verschillende soorten pijn –qua oorzaak, functie en intensiteit, maar ook inwendig/uitwendig, acuut/chronisch– en pijndrempel/pijnbeleving kun je alles lezen in dit artikel over pijn…
Twee soorten pijnbestrijding
Weefselpijn wordt vaak als tegenhanger gezien van neurogene pijn, omdat beide soorten pijn op verschillende wijze dienen te worden bestreden: causaal of symptomatisch…
1. Behandeling van weefselpijn (causale pijnbestrijding)
Van weefselpijn is de oorzaak meestal te achterhalen (snijwond, klemblaar, brandwond, bevriezing, splinter, kanker, infectie etc.). Als de achterliggende oorzaak (de “cause”) geneest of weg wordt genomen, verdwijnt de pijn doorgaans vanzelf − direct of na verloop van tijd.
En kan de oorzaak niet effectief worden behandeld, dan kan de pijn in ieder geval gericht worden bevochten en onderdrukt met pijnstillers (althans, meestal). Indien de achterliggende oorzaak niet ongeneeslijk is, kan er met de causale pijnbestrijding worden gestopt zodra de oorzaak is verholpen en de pijn verdwenen.
Weefselpijn oftewel nociceptief lijden reageert doorgaans goed op paracetamol, NSAID’s, en opiaten.
2. Behandeling van zenuwpijn (symptomatische pijnbestrijding)
Zenuwpijn is vaak chronisch. De exacte, achterliggende oorzaak ervan kan in veel gevallen niet worden gevonden; dat geldt des te meer als er een psychologisch aspect met de zenuwpijn gemoeid is. Als de achterliggende oorzaak van pijn niet kan worden achterhaald en aangewezen, is ook de behandeling ervan lastig. Men behandelt in dit geval niet de oorzaak van de pijn, maar de pijn zélf (een symptoom van de oorzaak).
Deze vorm van pijnbestrijding word daarom ook wel symptomatische pijnbestrijding genoemd. Het kan zijn dat de pijn op den duur wegtrekt en wegblijft, maar vaak is dit niet het geval. Symptomatische pijnbestrijding van chronische pijn kan dan ook een levenslang proces zijn. De pijn zélf wordt continu gestild, zonder dat de achterliggende oorzaak ooit bekend wordt. Het ziektebeloop wordt simpelweg draaglijk gemaakt met behulp van “onderhoudsmedicatie”.
Zenuwpijn oftewel neurogeen lijden reageert meestal slecht op de gebruikelijke pijnstillers en pijnmedicamenten die worden toegediend bij weefselpijn. Paracetamol, NSAID’s en opiaten zijn dus niet of nauwelijks behulpzaam. Wat soms beter aanslaat is een co-analgetisch middel dat wordt voorgeschreven voor bijvoorbeeld klinische depressie, epilepsie en hartritmestoornissen. Hierbij valt te denken aan de volgende “co-analgetica”:
- Amitryptiline (antidepressivum)
- Carbamazepine & gabapentine & pregabaline (anti-epileptica)
- Lidocaïne (anestheticum)
- Baclofen (spierverslapper)
- Corticosteroïden (synthetische afgeleiden van bijnierschorshormoon)
- Antiaritmica & bètablokkers (hartritme-corrigerende medicamenten)
Psychogene pijnbestrijding heeft tot doel het welbevinden en het lichamelijk & geestelijk functioneren te verbeteren; vervolgens dienen de fysieke en sociale activiteiten geleidelijk aan te worden hervat/uitgebreid.
Pijnstillers
De belangrijkste pijnstillers die men binnen de medische wereld gebruikt zijn de 3 pijnmedicamenten uit de pijnladder, namelijk: paracetamol, NSAID’s en opioïden. Daarom hierbij de nodige, aanvullende info m.b.t. deze pijnbestrijders:
1. Paracetamol
Paracetamol is in principe altijd de eerste keus bij acute en chronische pijnbestrijding. Paracetamol kan o.a. worden ingenomen bij hoofdpijn, migraine, koorts, griep, verkoudheid, (bij)holteontsteking, oorpijn, middenoorontsteking, spierpijn, gewrichtspijn, artrose en ovulatie- & menstruatiepijn. Paracetamol heeft namelijk een zeer breed veiligheidsprofiel en ment heeft extreem ruime ervaring met deze pijnstiller. Desalniettemin is het exacte werkingsmechanisme van paracetamol nog altijd niet bekend.
Paracetamol is een op zichzelf staande werkzame stof met een pijnstillende en koortsremmende –maar zónder ontstekingsremmende– werking. Paracetamol wordt ook nog weleens acetaminophen of para-acetylaminofenol genoemd. De stof paracetamol wordt verwerkt in allerlei pijnstillers (tabletten, zetpillen, bruistabletten, poeders, smelttabletten, dranken e.a.) die onder allerlei merknamen op de markt worden gebracht. Hierbij valt te denken aan Roter, Finimal, Panadol, Daro, Dafalgan en Chefarine. Hierbij een aantal richtlijnen m.b.t. paracetamol voor huisartsen:
- De “normale” dagelijkse dosering bij volwassenen is oraal 4 tot 6x 500 milligram of rectaal 2 tot 3x 1000 milligram.
- Bij kortdurend gebruik kan de volwassen dosering ietwat hoger uitvallen: oraal maximaal 4x daags 1 tablet van 1000 milligram of 2 tabletten van 500 milligram; of rectaal 3 tot 4x daags 1 zetpil van 1000 milligram.
- Voor toediening van paracetamol bij kinderen (0 tot 12 jaar) geldt een kinderdosering van paracetamol op basis van lichaamsgewicht.
- Patiënten worden geadviseerd paracetamol op vaste tijden in te nemen gedurende een van tevoren afgesproken periode.
- Bij blijvende klachten dient het effect van paracetamol regelmatig te worden gecontroleerd, zodat dosering en middel eventueel kunnen worden aangepast.
- Paracetamol is uitermate geschikt voor ouderen die langdurige pijnbehandeling nodig hebben omdat zij gevoelig zijn voor bijwerkingen van andere analgetica zoals NSAID’s.
- De maximale dagdosering voor volwassenen bij aanwezigheid van risicofactoren voor leverschade is lager dan 2,5 gram: afhankelijk van het aantal en de aard van de risicofactoren 2 of 1,5 gram.
- Risicofactoren voor wat betreft paracetamol zijn bijvoorbeeld: bestaande leverziekte, nierfunctiestoornis, hoge leeftijd, lage metabolisatiesnelheid, laag lichaamsgewicht, vasten, slechte voedingstoestand, overmatig alcoholgebruik en gecombineerd gebruik van meerdere pijnstillers.
- De maximale dagdosering voor volwassenen bij kortdurend gebruik (korter dan 1-2 weken) en bij maligne aandoeningen is 4 gram. Deze dagdosering is bij langer durend gebruik 2,5 tot 3 gram.
Let wel: bovenstaande adviseringen betreffende paracetamol zijn afkomstig van het ‘Nederlands Huisartsen Genootschap’ (NHG) voor huisartsen. Patiënten dienen te allen tijde de BIJSLUITER van paracetamol te raadplegen en handhaven tenzij anders overeengekomen met hun huisarts of medisch specialist. (bron)
2. NSAID
Men zal er doorgaans voor kiezen om over te stappen op een NSAID (Non Steroidal Anti Inflammatory Drug) indien paracetamol onvoldoende effect heeft of wanneer naast een pijnstillend effect tevens een anti-inflammatoir oftewel ontstekingsremmend effect wenselijk is. Voorbeelden van NSAID’s zijn onder andere:
- ibuprofen (Brufen, Nurofen, Advil e.a.)
- diclofenac (Cataflam, Voltaren e.a.)
- naproxen (Femex, Naprocoat, Alleve e.a.)
- azapropazon (Prolixan e.a.) & carbasalaatcalcium (Ascal e.a.)
- misoprostol+diclofenac (Athrotec e.a.) & diflunisal (Dolocid e.a.)
- etofenamaat (Flexium, Rheumon e.a.) & fenoprofen (Feprom e.a.)
- fenylbutazon (Butazolidine e.a.) & flurbiprofen (Froben e.a.)
- indomethacine (Dometin, Indocid e.a.) & ketoprofen (Orudis e.a.)
- meloxicam (Movicox e.a.) & metamizol (Novalgin e.a.)
- nabumeton (Mebutan e.a.) & piroxicam (Brexine, Feldene e.a.)
- sulindac (Clinoril e.a.) & tenoxicam (Ticotil e.a.)
- tiaprofeenzuur (Surgam e.a.) & tolfenaminezuur (Rociclyn e.a.)
- tolmetine (Tolectin e.a.)
Acetylsalicylzuur (aspirine) wordt ook tot de NSAID’s gerekend, maar deze stof was er al een eeuw voordat de eigenlijke NSAID werd ontwikkeld. Bovendien is aspirine van beduchte invloed op de bloedstolling, waardoor aspirine wat pijnstilling betreft niet bepaald populair meer is.
NSAID’s zijn niet-steroïde pijnstillers en ontstekingsremmers. Hoewel de pijnstillende effecten van de verschillende NSAID’s vergelijkbaar zijn, kunnen er per patiënt onvoorspelbare verschillen optreden wat betreft pijnstillend effect en bijwerkingen. De belangrijkste bijwerkingen van NSAID’s liggen op gastro-intestinaal (maagdarmstelsel) en cardiovasculair (hart & vaatstelsel) vlak.
Met het oog op risico’s wordt er bijna altijd gekozen voor ibuprofen, diclofenac en/of naproxen. Bij ouderen en bij kinderen is sowieso terughoudendheid geboden bij het voorschrijven van NSAID’s. Voor volwassenen gelden de volgende aanbevelingen voor huisartsen:
- Ibuprofen: oraal 3 tot 4x daags 400 tot 600 milligram (dragee, tablet); rectaal 3 tot 4 x daags 500 milligram (zetpil)
- Naproxen: oraal 2x daags 250 tot 500 milligram (tablet); rectaal 2 x daags 250 tot 500 milligram (zetpil)
- Diclofenac: oraal 2 tot 3x daags 25 tot 50 milligram of 2x daags 75 milligram (tablet) of zo nodig 2x daags 100 milligram gedurende maximaal 1 tot 2 dagen; rectaal 2 tot 3x daags 25 tot 50 milligram (zetpil) of zo nodig 2x daags 100 milligram gedurende maximaal 1 tot 2 dagen (zetpil)
Let op: alleen van ibuprofen zijn toedieningsvormen voor kinderen beschikbaar.
Onderstaande adviseringen m.b.t. NSAID’s zijn afkomstig van het NHG en bestemd voor huisartsen. Patiënten dienen te allen tijde de BIJSLUITER van iedere afzonderlijke NSAID te raadplegen en handhaven, tenzij anders overeengekomen met huisarts of medisch specialist. Hierbij een aantal richtlijnen m.b.t. NSAID’s voor huisartsen:
- Een conventioneel NSAID (ibuprofen, diclofenac of naproxen) is eerste keus.
- Van deze 3 heeft naproxen het hoogste gastro-intestinale (maag/darm) risico heeft, maar tegelijkertijd ook het laagste cardiovasculaire (hart/vaten) risico.
- Houd vanwege de mogelijke (ernstige) bijwerkingen van NSAID’s de dosering zo laag mogelijk.
- Vermijd NSAID-gebruik zo veel mogelijk bij een verhoogd risico.
- Combineer een NSAID met een protonpompremmer (of eventueel misoprostol) indien het gastro-intestinale risico verhoogd is én NSAID-gebruik tegelijkertijd onvermijdelijk is.
- Schrijf NSAID’s alleen bij dwingende noodzaak, en na zorgvuldige afweging van de voor- en nadelen, voor aan ouderen en aan patiënten met een verminderde nierfunctie, hypertensie, hartfalen of atherosclerotisch hart- en vaatlijden.
- Controleer de nierfunctie zo mogelijk als er risicofactoren aanwezig zijn, voorafgaand aan en regelmatig tijdens chronisch gebruik van een NSAID.
- Overschrijd de geregistreerde maximale dagdosering niet: boven deze dosering is de kans op bijwerkingen sterk verhoogd terwijl er geen bewijs voor extra pijnvermindering is.
- Combineer nóóit verschillende NSAID’s: dit geeft geen extra pijnvermindering, maar wél een grotere kans op bijwerkingen.
- Geef bij voorkeur diclofenac indien een NSAID noodzakelijk is bij patiënten die een lage dosering acetylsalicylzuur gebruiken en overweeg dan bovendien nadrukkelijk maagbescherming toe te voegen.
De belangrijkste beperking voor het gebruik van NSAID’s is de grote kans op maagklachten (maagzweer, maagbloeding, maagperforatie e.a.) en hart- en vaatklachten (trombose, hartinfarct e.a.). Bij patiënten met maagproblemen wordt nog weleens een NSAID in combinatie met maagbeschermers voorgeschreven. Preventieve maatregelen voor wat betreft NSAID-gebruik worden veelal getroffen bij mensen boven 60 jaar en sowieso boven de 70 jaar. En bij mensen met voorgeschiedenis van maagzweren en (meerdere/ernstige) ernstige aandoeningen. En bij gebruik van o.a. antistollingsmiddelen, corticosteroïd, SSRI, acetylsalicylzuur, diuretica, RAS-remmers, bètablokkers, lithium, ciclosporine en/of anticoagulantia.
In verband met de mogelijke bijwerkingen van NSAID’s wordt er tevens grote terughoudendheid geadviseerd bij verminderde nierfunctie, hypertensie, hartfalen, atherosclerotisch hart- en vaatlijden, leveraandoeningen en anafylactische reacties.
3. Opioïden (zwak & sterk)
Om het pijnstillende effect van paracetamol en NSAID’s te versterken kan men overwegen een opiaat oftewel opioïde toe te voegen. Meestal voegt men eerst een zwak-werkend opiaat (soms codeïne, maar meestal tramadol) toe of stapt men geheel over op tramadol (Tramal, Theradol, Tramagetic o.i.d.). Indien de patiënt zeer hevige pijn lijdt, slaat men stap 2 van de pijnladder (zwak-werkend opioïde) over en kiest men direct voor een sterk-werkend opiaat (morfine o.i.d.).
Vanwege de bijwerkingen (misselijkheid, duizeligheid e.a.) moet tramadol insluipend worden gedoseerd. Omdat bovendien de pijnstillende werking van tramadol langzaam intreedt, is tramadol minder geschikt bij acute pijn. De startdosering van tramadol is 2 tot 4 x daags 50 milligram, zo nodig elke 3 tot 5 dagen te verhogen met maximaal 50 milligram.
De onderhoudsdosering van tramadol is 2x daags 50 tot 200 milligram retard of 1x daags 200 tot 400 milligram van een eenmaal daagse toedieningsvorm (enigszins afhankelijk van de nierfunctie).
Tramadol kan afhankelijkheids- en onthoudingsverschijnselen veroorzaken; langdurig gebruik wordt daarom afgeraden. Dit maakt tramadol ook minder geschikt bij chronische pijn. De combinatie van tramadol met een SSRI wordt sowieso sterk afgeraden. Vaak wordt ervoor gekozen om tijdens gebruik van opioïden tevens paracetamol en/of een NSAID te handhaven, zowel voor een synergetisch/samenwerkend als voor een opioïde-sparend effect.
Weetje: Op het gebruik van opiaten zou een zeker taboe rusten; zowel bij artsen als patiënten zou een grote angst bestaan voor verslaving. Dit zou echter onterecht zijn, zolang men zich houdt aan een aantal belangrijke voorwaarden, aldus dit bron-artikel.
De voorkeur voor wat betreft sterk-werkende opioïden gaat meestal uit naar een morfinepreparaat (en soms naar fentanyl, buprenorfine of methadon). Allereerst omdat morfine beschikbaar is in verschillende toedieningsvormen (oraal, rectaal en parenteraal) en daarnaast omdat er ruime ervaring met morfine is opgedaan. Bij problemen met orale toediening heeft fentanyl via een pleister (fentanylpleister) of eventueel parenterale toediening (via infuus) van morfine de voorkeur.
De individuele reactie op opioïden wisselt sterk per patiënt. Als de pijnstilling onvoldoende is of de bijwerkingen hinderlijk of onacceptabel zijn, kan het zinvol zijn van morfinepreparaat te wisselen. Deze “opioïde-rotatie” is gebaseerd op de klinische ervaring dat er intra- en interindividuele verschillen zijn in de effecten en bijwerkingen van de verschillende opioïden. De eenvoudigste vorm is overstappen van een langwerkende morfinetablet op een fentanylpleister of omgekeerd. Hierbij enkele aanbevelingen m.b.t. gebruik van opioïden voor huisartsen:
- De intensiteit van de pijn (desgewenst aangegeven op een pijnschaal) zoals de patiënt die aangeeft staat centraal.
- Geef voor onderhoudsbehandeling op vaste tijden een optimale continue dosis in de vorm van een oraal morfinepreparaat met vertraagde afgifte.
- Voorkom obstipatie door vanaf de start van het opioïde een mild laxans c.q. laxeermiddel toe te voegen.
- Voeg, als in het begin van de behandeling misselijkheid optreedt, kortdurend een anti-emeticum toe tegen misselijkheid.
- Geef bij slikklachten of aanhoudende misselijkheid, braken of darmobstructie een fentanylpleister.
- Alleen bij instabiele, heftige pijn starten met een snelwerkend morfinepreparaat.
- Schakel bij adequate pijnstilling (in het algemeen binnen 1 à 2 dagen) over op een vorm met gereguleerde afgifte.
- Geef bij doorbraakpijn (een episodische pijntoename bij een continue achtergrondpijn) of bij incidentele pijn (pijn rondom bepaalde handelingen of activiteiten) naast de onderhoudsbehandeling desgewenst een snelwerkend preparaat als “escapemedicatie”.
- De basismedicatie met 50% verhogen indien vaker dan 3 x per dag escapemedicatie nodig blijkt te zijn.
- Verwijs bij onvoldoende resultaat, of overleg met een palliatief team bij patiënten met kanker.
- Indien de dosering verlaagd kan worden, verlaag deze dan geleidelijk aan om lichamelijke onthoudingsverschijnselen te voorkómen.
Er wordt doorgaans pas voor parenterale toediening van opioïden gekozen (subcutaan, intraveneus, epiduraal of spinaal) als met stap 3 van de pijnladder onvoldoende pijnstilling kan worden bereikt, of als er een gunstiger effect mag worden verwacht van directe toediening in de bloedstroom. Toediening van een opiaat via spuit, infuus, pompje etc. in een bloedvat kan eenmalig, intermitterend of continu plaatsvinden.
In tegenstelling tot paracetamol en NSAID’s hebben opioïden géén maximale dosering waarboven ze geen aanvullend pijnstillend effect meer hebben (= “ceiling effect” of “plafondwaarde”). Als de patiënt goed reageert, kan de dosering dus onbeperkt, maar wel geleidelijk aan worden opgehoogd om het gewenste pijnstillende effect te bewerkstelligen. Opioïden dienen overigens altijd te worden voorgeschreven door een bevoegd arts.
4. Co-analgetica
Co-analgetica zijn geneesmiddelen die niet specifiek op pijnbestrijding gericht zijn, maar desalniettemin een rol kunnen spelen bij het verlichten van pijn. Slaapmiddelen en middelen die angst kunnen verminderen (anxiolytica), kunnen slapeloze en/of angstige patiënten een verbeterde nachtrust of geestelijke rust geven waardoor de pijn kan afnemen.
Corticosteroïden kunnen pijn verminderen doordat vochtophoping afneemt en doordat de patiënt zich bij het gebruik ervan algemeen beter gaat voelen. Andere co-analgetica zijn anti-spasmemiddelen bij darm- en blaaskrampen. Bij misselijkheid of braken kunnen middelen tegen de misselijkheid worden toegediend, zoals metoclopramide, alizapride en ondansetron. Als co-analgeticum wordt tegenwoordig ook marihuana (cannabis) genoemd en zelfs alcohol.
Middelen die een pijnstillend effect op de zenuwpijn kunnen hebben doordat ze ingrijpen op de boodschapperstoffen (neurotransmitterstoffen) en ontvangers (receptoren) of op de celmembranen, zijn vooral bepaalde antidepressiva en middelen tegen epilepsie. Denk maar eens aan:
- Antidepressiva (amitriptyline, nortriptyline, SSRI’s, duloxetine e.a.)
- Anti-epileptica (carbamazepine, fenytoïne, gabapentine, pregabaline e.a.)
Veelgebruikte co-analgetische middelen zijn onder meer: gabapentine (Neurontin), carbamazepine (Tegretol), oxcarbamazepine (Trileptal), natriumvalproaat (Depakine), lamotrigine (Lamicatal), topiramaat (Topamax) en clonazepam (Rivotril).
Daarnaast zijn er de tricyclische antidepressiva, waartoe amitriptyline (Tryptizol), clomipramine (Anafranil) en imipramine (Tofranil) worden gerekend. Het antidepressivum venlafaxine (Efexor) kan ook voor neuropathische pijn worden voorgeschreven.
En tot slot het lokale anestheticum (LA) c.q. verdovende smeerseltje EMLA-crème of EMLA-zalf met lidocaïne en/of prilocaïne. Dit middel kan o.a. worden gebruikt voor pijnlijke huid of in pijnlijke wondjes. Ook lidocaïne (zonder adrenaline) kan in wonden worden gedruppeld. (bron)
5. Alternatieve pijnbestrijding
Pijn kan soms verdwijnen of in ieder geval sterk afnemen door de onderliggende aandoening (oorzaak) te behandelen. Maar zelfs áls de onderliggende oorzaak kan worden behandeld, zijn veelal pijnstillers nodig om de pijn snel en effectief onder controle te krijgen. In bepaalde situaties is het echter ook mogelijk om pijn te stillen zónder (synthetische) medicamenten. Bekende “alternatieve” methodes ter bestrijding van pijn zijn onder meer:
- Fysiotherapie & ergotherapie
- Alternatieve medische systemen (traditionele Chinese geneeskunde, ayurveda, homeopathie, antroposofische geneeskunde, natuurgeneeswijzen e.a.)
- Cognitieve technieken (biofeedback, ontspanningstherapie, hypnose, afleiding e.a.)
- Geest-lichaamtechnieken (gedragsmethodes + psychologische, sociale & spirituele methodes)
- Transcutane Elektrische Neurostimulatie (TENS); TENS is een vorm van elektronische zenuwstimulatie die wordt toegepast in verschillende vormen, afhankelijk van de plaatsing van de elektroden, de tijdsduur, de vorm van de impuls, de variabiliteit van de gegeven impulsen en de stroomsterkte.
- Acupunctuur & acupressuur
- Traumeel gel (bijsluiter): homeopathisch/kruidengeneeskundig middel bij blessures zoals verstuikingen & kneuzingen
- (Medicinale c.q. medische) marihuana/cannabis: wiet & hasj (THC) c.q. mediwiet
- Warmte c.q. hitte (warm kompres, heat pack, hot pack of warm bad)
- Verkoeling c.q. kou (koud kompres, cold pack, ijs of koel stromend water)
- Water drinken; al zijn niet alle medici het hierover eens (bron)
- Ultrageluid dat dieptewarmte afgeeft (diathermie)
- Zenuwblokkade opwerpen: operatieve ingreep ter behandeling van pijn; onder te verdelen in diagnostische, prognostische en therapeutische blokkades, waarbij de geleiding in een zenuw wordt uitgeschakeld door de zenuw te “omspuiten” met een verdoving.
- Psychotherapie: door psycholoog/psychotherapeut of psychiater
- Neuromodulatie: ‘Electrical Spinal Cord Stimulation’ (ESCS)
- Behandelingen met geurstoffen (aromatherapie)
- Muziektherapie & massagetechnieken
- Anesthesie (zenuw blokkade, plexusblock, autonome zenuwblokkade, continue epidurale perfusie e.a.)
- Chirurgie (neuro-ablatie, chordotomie, myelotomie, neurostimulatie e.a.)
- Capsicum-crème ofwel capsaïcine-crème (stof uit pepers)
Tip: in dit artikel meer over alternatieve geneeswijzen
Het belang van psychologische ondersteuning van mensen met pijn dient overigens niet te worden onderschat. Iemand die pijn lijdt heeft steun nodig en kan angstig of depressief raken, waardoor psychologische hulp wenselijk is. Vaak is psychologische hulp zelfs noodzakelijk. (bron + bron)
Tot slot zijn er nog de volgende voedingssupplementen: DMSO (dimethylsulfoxide), wat veelal wordt verkocht onder de noemer MSM (methylsulfonylmethaan). Maar ook palmitoylethanolamide, wat op de markt is onder de merknamen: PeaPure® en Normast®. Vooral (de werking van) MSM mag omstreden worden genoemd.
Specifieke vormen/gronden van pijnbestrijding
Er zijn veel vormen van chronische pijn die een specifieke pijnbehandeling vereisen. Hierbij valt te denken aan chronische aangezichts- & hoofdpijn, chronische buikpijn, pijn bij diabetes mellitus (suikerziekte), fibromyalgie, gordelroos en chronische pijn bij vaatlijden. Omdat pijn zo’n enorm uitgebreid vraagstuk is hierbij slechts enkele specifieke vormen/gronden van pijnbestrijding:
1. Pijnbestrijding bij ontstekingsreacties
Er zijn talloze vormen van ‘ontstekingen’. Hierbij valt te denken aan parasitaire, bacteriële, virale en fungale infecties; allergische reacties; auto-immuunreacties; reumatische aandoeningen en ga zo maar door. Met elke soort ontsteking zijn weer andere medicamenten c.q. ontstekingsremmers gemoeid.
Eventuele ontstekingspijn kán soms worden bestreden met paracetamol, NSAID’s of opioïden, maar daarmee is de achterliggende oorzaak (de ontsteking) nog niet weg. Veel ontstekingsreacties zijn bovendien chronisch van aard en kunnen dan ook niet blijvend worden verholpen. Maar als een ontsteking wordt opgeheven, verdwijnt doorgaans ook de pijn.
2. Behandeling van gewrichtspijn
Gewrichtspijn kan allerlei oorzaken hebben. Reumatische aandoeningen, osteoporose, overbelasting, slijtage, blessures, breuken, kneuzingen, scheuringen en ga zo maar door. Pijnlijke aandoeningen van de gewrichten kunnen soms worden verholpen door de achterliggende oorzaak te behandelen of weg te nemen, maar vaak is (chronische) pijnbestrijding vereist om de (gewrichts)pijn blijvend te onderdrukken.
3. Pijnbestrijding bij kanker
De medische wetenschap gaat er veelal van uit dat de pijn bij 40 tot 50% van de kankerpatiënten gedeeltelijk of geheel neuropathisch van aard is en dus zenuwpijn betreft. Bij de behandeling van pijn bij kanker spelen opioïden een belangrijke –zo niet leidende– rol. Vooral tramadol, morfine en fentanyl worden veelvuldig ingezet bij pijn die ontstaat als gevolg van kanker. Als opiaten conform de richtlijnen gebruikt worden, is bij 85 à 90% van de patiënten met kanker redelijke tot adequate pijnstilling te bewerkstelligen.
Ook radiotherapie (lokale bestraling) heeft een primair of secundair pijnstillende werking bij kankerpatiënten.
4. Pijnbestrijding bij bevalling
Voorafgaand aan een bevalling (ontsluiting/weeën) en met name ook tijdens een bevalling treedt extreem hevige pijn op. Deze vorm van pijn staat ook wel bekend als bevallingspijn of baringspijn. De exacte pijnervaring verschilt sterk per vrouw en is tevens afhankelijk van de lichaamseigen endorfine-aanmaak. Als men tijdens de bevalling (te) veel pijn ervaart kan er pijnmedicatie worden ingezet.
Een ruggenprik is de meest ingrijpende vorm van pijnbestrijding tijdens de bevalling. Het is –naast algehele narcose– de enige vorm van anesthesie om de pijn die weeën met zich meebrengen volledig te onderdrukken. Er zijn twee varianten van de ruggenprik, namelijk de epidurale ruggenprik en de spinale anesthesie.
Omdat een ruggenprik erg ingrijpend is, wordt er ook nog weleens gekozen voor een pethidine-injectie (een snelwerkend en langdurend opioïde) of een remifentanyl/remifentanil-pompje (een snelwerkend en kortdurend opiaat). Tot slot kan tijdens de bevalling Transcutaneous Electrical Nerve Stimulation (TENS) of een Steriele Water Injectie (SWI) worden toegepast.
Overigens kan er al hevige pijn worden ervaren tijdens de zwangerschap. In principe kan paracetamol in zeer beperkte mate (therapeutische dosering) worden gebruikt zonder schadelijke gevolgen voor de foetus. De maximale therapeutische dosering mag bovendien niet te langdurig en niet te vaak worden ingenomen. Eventuele pijnbestrijding tijdens zwangerschap dient bij voorkeur te allen tijde in overleg te gebeuren met verloskundige, gynaecoloog en/of huisarts.
Let wel: bijna elke vorm van pijnbestrijding/pijnstilling/pijnvermindering tijdens zwangerschap en bevalling brengt tot op zekere hoogte risico’s met zich mee voor moeder en/of kind.
5. Behandeling van “pijnsyndromen”
Van een pijnsyndroom wordt doorgaans gesproken als men lokaal over het hele lichaam chronische pijn ervaart, maar er geen (exacte) lichamelijke oorzaak voor de pijn kan worden gevonden die gericht kan worden aangepakt. Enkele voorbeelden van verschillende pijnsyndromen zijn als volgt:
- Benigne pijnsyndroom
- Cervicale, cervicobrachiale & cervicocephale pijnsyndromen
- CRP-syndromen: causalgie, posttraumatische dystrofie e.a.
- Causalgie (CRPS type 2)
- Complex regionaal pijnsyndroom (CRPS)
- Sympathische reflexdystrofie (SRD type 1)
- Myofasciaal pijnsyndroom (MPS)
Bij dit soort pijnsyndromen zijn “klassieke” pijnstillers zoals paracetamol, ibuprofen en opioïden doorgaans niet afdoende en zal er veelal voor worden gekozen om een alternatieve behandeling zoals acupunctuur, TENS of biofeedback te proberen. (bron)
6. Palliatieve pijnbestrijding
Palliatieve zorg is zorg die gericht is op palliatie. Palliatie betekent zoiets als verzachting of verlichting. De term wordt voornamelijk gebruikt als tegenhanger van curatieve zorg: medisch en verzorgend handelen met als doel genezing bereiken. Palliatieve zorg is dan ook meestal van toepassing als genezing niet (meer) mogelijk is. Zodoende is palliatieve zorg en palliatieve pijnbestrijding een belangrijk onderdeel van stervensbegeleiding.
Met palliatieve pijnbestrijding wordt doorgaans de continue en totale bestrijding van pijn bedoeld bij patiënten die met zekerheid hun dood tegemoet gaan, zoals in de laatste stadia van ongeneeslijke vormen van kanker, aids en ALS of onherstelbare schade na een ongeval. Maar toch hoofdzakelijk bij terminale patiënten die in een vergevorderd stadium van hun ziekte verkeren. Het gaat er bij palliatieve pijnstilling voornamelijk om de kwaliteit van leven tot op het laatste moment zo pijnloos, waardig en menselijk mogelijk te maken, evenals de kwaliteit van sterven.
De pijnmedicamenten die worden ingezet zijn afhankelijk van de soort en ernst/hevigheid van de pijn. In het eindstadium van terminale c.q. ongeneeslijke kanker wordt veelal gekozen voor een morfinepompje in combinatie met een slaapmiddel. De patiënt wordt uiteindelijk in slaap gehouden tot hij of zij overlijdt; dit wordt ook wel ‘palliatieve sedatie’ of ‘terminale sedatie’ genoemd. Deze vorm van bewustzijnsverlaging veroorzaakt een “zachte dood” en is in principe een langzame, geleidelijke vorm van euthanasie.
De palliatief-sedatieve ingreep werkt rustgevend en angstwerend en maakt de laatste uren “aangenamer” voor de terminale patiënt. (bron)
Bijwerkingen van pijnstillers
Veelvoorkomende bijwerkingen en bijverschijnselen van pijnstillers zijn o.a. misselijkheid, oprispingen, maagpijn, braken, diarree, obstipatie, duizeligheid, vermoeidheid, slapeloosheid, vochtophoping in handen en benen, allergische reacties, huiduitslag, jeuk en kortademigheid. NSAID’s zijn vooral op de lange termijn zeer belastend voor de nieren en maag, terwijl paracetamol meer belastend is voor de lever.
Tot slot
Pijnbestrijding is gericht op het verminderen of laten verdwijnen van pijn. Om pijn adequaat te bestrijden moet men het juiste middel in voldoende hoge dosering toedienen op vaste tijdstippen met de juiste frequentie (afhankelijk van de werkingsduur). Bij hevige pijn moet het middel bovendien snel werken. Daarnaast moet het effect van de pijnbehandeling regelmatig worden geëvalueerd, zodat dosering en middel op tijd kunnen worden aangepast.
In de eerste fase van pijnbestrijding wordt begonnen met de zogenaamde perifere pijnstillende geneesmiddelen (paracetamol en NSAID’s). Ze hebben hun aangrijpingspunt op de plaats van de pijnreceptoren (nocicepsis). Daar oefenen de pijnstillende geneesmiddelen een remmende werking uit via de chemische stoffen (mediatoren) die uit de beschadigde cellen vrijkomen. Is de pijn te hevig voor een perifere pijnstiller, dan komen doorgaans opiaten, co-analgetica en/of alternatieve pijnbestrijders om de hoek kijken.
Als artsen en therapeuten je tot nog toe niet van je (chronische) pijn hebben kunnen verlossen, dan is een pijncentrum wellicht de aangewezen plek om aan te kloppen. Heb jij nog vragen of opmerkingen m.b.t. pijnstillers of pijnbestrijding? Deel jouw opvattingen, bevindingen en problemen in een reactie hieronder!